The following article (in dutch) and redactorial note appeared
in:
ZENIT
April 1993, Issue no.4, page 153-156
De ware vorm van De Melkweg
Rolf Jansen
Al eeuwen proberen mensen zich een beeld te vormen van onze Melkweg.
Iedereen die wel eens omhoog gekeken heeft, kent die lichtende band van
sterren aan de hemel. Vooral in zuidelijker streken is mooi te zien, dat
deze band het helderst en breedst is in het sterrenbeeld Sagittarius.
Maar wat is haar werkelijke vorm? Twee Amerikaanse astronomen lichtten
in 1991 een nieuwe tip van de sluier op.
|
|
Al sinds er telescopen bestaan, hebben astronomen
geprobeerd een beter inzicht te krijgen in de verdeling van sterren in
De Melkweg. Niet alleen uit pure interesse voor De Melkweg, maar ook
omdat detailonderzoek aan ons eigen melkwegstelsel de enige mogelijkheid
is om de waargenomen grote-schaal -- ofwel globale --
eigenschappen van andere melkwegstelsels te interpreteren. Want alleen
in De Melkweg kunnen we de processen die in melkwegstelsels spelen,
zoals bijvoorbeeld stervorming en -evolutie en de verdeling van
stermassa's van nabij bestuderen.
Maar helaas is dat niet zo eenvoudig. Paradoxaal genoeg juist vanwege
het feit dat we zo dicht met de astronomische neus op onze Melkweg
zitten, zien we er maar heel weinig van! We bevinden ons namelijk midden
in de schijf van ons stelsel. Omdat die schijf behalve sterren ook gas
en stof bevat, is ons uitzicht rondom te vergelijken met dat van een
automobilist in dichte mist. Alleen de heldere mistlampen van de
dichtstbijzijnde voorgangers zijn zichtbaar. Veel tijd en onderzoek
gaat dus zitten in het vinden en bestuderen van geschikte baken-objecten
(mistlampen). Als je maar genoeg geschikte bakens vindt -- zou je zo
zeggen -- dan moet de vorm van De Melkweg alsnog te bepalen zijn; waar
je bakens ziet is Melkweg en waar niet, niet. Net zo als bij de
automobilist: waar mistlampen van je voorgangers zijn is weg en
daarbuiten niet (ik ben niet aansprakelijk voor al te letterlijk
opvolgen van deze regel).
Helaas, zelfs dat mag niet zo zijn. In een mistbank op aarde kun je
afstand zien, maar in De Melkweg kan dat niet zomaar. Als je een klein
zwak sterretje ziet, kan dat sterretje ver weg staan, maar het kan ook
van zichzelf zwak zijn. Er heen gaan om te controleren kan niet. Heel
veel werk is dan ook gestoken in het vinden van heldere
"standaardbakens"; objecten die altijd ongeveer even veel energie
uitstralen, waar ze ook staan. Dan is de waargenomen sterkte van het
lichtje wèl weer een maat voor de afstand tot ons. Zulke
standaardbakens zijn novae en superreuzen -- en voor melkwegstelsels
buiten het onze, ook supernova-explosies -- en veranderlijke sterren,
(bijvoorbeeld Cepheïden en RR-Lyrae sterren), waarvoor de periode
van de helderheidsvariaties samenhangt met hun absolute magnitude
(helderheid). Met behulp van deze standaardbakens zijn delen van De
Melkweg redelijk in kaart gebracht.
Maar zelfs de allerhelderste bakens zijn niet helder genoeg om dwars
door al het stof van de ene kant van De Melkweg helemaal naar de andere
kant te schijnen. Zelfs het licht van de weinige objecten die we in het
centrum van De Melkweg kunnen zien is al met meer dan 20 magnituden
verzwakt.
Gelukkig zijn er stralingssoorten die minder last hebben van het stof
dan licht; radiostraling bijvoorbeeld. Radiostraling van overal in De
Melkweg komt ongehinderd door al het stof heen. Het is het gas
dat deze straling uitzendt. Neutraal waterstofgas zendt bijvoorbeeld de
beroemde 21cm-lijn uit. En ook iets kortgolviger straling, mm-straling
en magnetron-straling, wordt waargenomen uit de dichtere gaswolken, waar
molekulen kunnen bestaan die deze straling uitzenden. Is het probleem
nu opgelost? Eh...Nee, nóg niet, maar we komen in de buurt.
|
Figuur 1: Differentiële rotatie in De
Melkweg. Op verschillende plaatsen heeft het gas verschillende snelheden
ten opzichte van ons. De grootste relatieve snelheid wordt bereikt waar
de gezichtslijn raakt aan de cirkel, waarlangs het betreffende gas zich
beweegt. |
Radiokaarten
Hoewel je wel van overal in De Melkweg radiostraling kunt opvangen en
meten, kun je niet rechtstreeks de afstand van de gaswolken bepalen.
Maar een truc bedacht door Oort maakt het mogelijk om in de meeste
richtingen toch afstanden te bepalen. Die truc maakt gebruik van het
Doppler-effect. Dit effect houdt in dat straling, uitgezonden door een
voorwerp dat zich van ons af beweegt, een iets langere golflengte krijgt
en straling, uitgezonden door een naar ons toekomend voorwerp, een iets
kortere golflengte. Omdat De Melkweg geen vast lichaam is, roteert gas
op verschillende afstanden van het Melkwegcentrum met verschillende
snelheden ten opzichte van ons; dit wordt differentiële rotatie
genoemd. Kijk je dus in een bepaalde richting in het Melkwegvlak dan
zul je straling ontvangen van gas met verschillende snelheden van ons af
of naar ons toe (zie figuur 1). Het Doppler-effect maakt dan dat je die
snelheden kunt meten.
Van andere melkwegstelsels weten we dat de rotatiesnelheid als funktie
van de afstand tot hun centrum niet of nauwelijks verandert. We zeggen
dat hun rotatiekromme vlak is. Als we aannemen, dat het gas in
De Melkweg in cirkelbanen om het Melkwegcentrum beweegt, en dat de
rotatiekromme van onze Melkweg ook vlak is, dan is -- aangezien de
afstand van de zon tot het Melkwegcentrum redelijk goed bekend is -- met
wat driehoeksmeetkunde de afstand tot het Melkwegcentrum van het
waargenomen gas te berekenen. Deze afstand plus de richting waarin we
kijken geeft dan de positie van dat gas in De Melkweg. Door nu in
zoveel mogelijk richtingen in het Melkwegvlak te meten kan de
gasverdeling goed in kaart gebracht worden.
|
Figuur 2: 21 cm radiokaart van De Melkweg. Hoe
lichter de kleur, hoe meer gas. In de zwart gelaten gebieden (richting
Melkwegcentrum en anticentrum) is geen afstandsbepaling mogelijk.
(Uit: Oort, Westerhout en Kerr, 1958) |
Helaas is de truc van Oort niet in alle richtingen toepasbaar. De
relatieve snelheid van het gas ten opzichte van ons moet namelijk
voldoende variëren met de afstand. In de richting van het
Melkwegcentrum (l = 0o) en anticentrum (l =
180o) en ook in de richtingen l = ca. 75o en
l = ca. 285o is dit niet het geval en is kinematische
afstandbepaling niet mogelijk (zie de open gelaten gebieden in figuur 2).
Maar buiten deze gebieden is het waterstofgas in De Melkweg met behulp
van Oort's truc en daarop gebaseerde meer ingewikkelde methoden redelijk
goed in kaart gebracht. En niet alleen in 21 cm radiostraling; ook op
allerlei andere golflengten zijn radiometingen verwerkt tot
radiokaarten.
Afwijkingen van as-symmetrie?
Al in vroege 21cm radiometingen werd opgemerkt dat je, als je de
gemeten relatieve snelheden van gaswolken in een grafiek uitzet tegen de
richting waarin je kijkt, een wat grillig verloop krijgt van de
uiterste snelheden. Een verklaring was snel gevonden: hoewel
de rotatie in De Melkweg in eerste benadering cirkelvormig en
as-symmetrisch is, hebben de gaswolken (en ook sterren) ook kleine
willekeurige snelheden. [Voor alle duidelijkheid: de as-symmetrie
is een symmetrie ten opzichte van een denkbeeldige as door het
melkwegcentrum; niet te verwarren met asymmetrie!] Ook treden kleine
verstoringen op als gevolg van de spiraalarmen van De Melkweg.
Bij differentiële cirkelrotatie en as-symmetrie verwacht je dat de
maximale positieve en negatieve relatieve snelheden, als funktie van de
richting in het Melkwegvlak, een sinus geven, met de maxima bij l
= 90o en l = 270o en relatieve snelheid nul
bij l = 180o. In de snelheden van het gas in de
buitenste delen van De Melkweg, waar geen spiraalstructuur meer
voorkomt, worden echter nog steeds kleine systematische afwijkingen van
cirkelrotatie waargenomen, welke niet verklaard kunnen worden door
kleine willekeurige snelheden. Verschillende verklaringen werden
bedacht. Maar deze verklaringen hadden meestal slechts betrekking op
één van de waargenomen afwijkingen. Soms spraken ze elkaar
zelfs tegen, terwijl ze toch afzonderlijke effecten goed beschreven.
Een groot probleem was deze afzonderlijke verklaringen te verenigen tot
een sluitende theorie.
Naar de smaak van de amerikaanse astronomen Blitz en Spergel was
er eigenlijk helemaal geen bevredigende verklaring voor de afwijkingen.
Bij het in model brengen van ons Melkwegstelsel op de in de vorige
paragraaf beschreven standaard wijze worden cirkelrotatie en
as-symmetrie verondersteld. En juist deze aannamen zijn
volgens Blitz en Spergel niet gerechtvaardigd.
Laten we de argumenten tegen as-symmetrie eens op een rijtje zetten
aan de hand van de waargenomen afwijkingen.
Er zijn twee typen argumenten: kinematische argumenten (deze hebben
betrekking op de waargenomen snelheden) en argumenten op grond van de
ruimtelijke verdeling van gas. In de eerste categorie zijn de bezwaren:
- we meten systematisch negatieve snelheden in de richting van
l = 180o in plaats van snelheid nul (zie figuur
3b);
- de maximale snelheden treden op bij l = ca. 105o en
l = ca. 285o in plaats van bij l =
90o en l = 270o (zie figuur 3a);
- de snelheid voor een zekere richting l is niet gelijk aan
die voor richting 360o - l; de symmetrie in
het snelheidsveld is verbroken.
In de tweede categorie valt het argument, dat we zo'n 20% meer gas meten
in het gebied tussen l = 0o en l =
90o dan tussen l = 270o en l =
0o, en ongeveer evenveel meer tussen l =
180o en l = 270o dan tussen l =
90o en l = 180o. Anders gezegd: we meten
meer gas in het eerste dan in het vierde kwadrant en meer gas in het
derde dan in het tweede kwadrant.
|
Figuur 3: (a) Gemeten snelheden en
stralingsintensiteiten voor het gas in het Melkwegvlak als funktie van
de richting. Te zien is, dat de uiterste snelheden ten opzichte van ons
als funktie van de richting een sinus geven.
(b) Uitvergroot centraal deel van (a). Duidelijk is de asymmetrie van de
gasverdeling in het anticentrum (l = 180o) richting
negatieve snelheden te zien. Alleen de buitenste contouren zijn
weergegeven.
(Uit: Blitz en Spergel, 1991) |
De Modellen
Blitz en Spergel proberen nu deze afwijkingen van symmetrie in de
waarnemingen te verklaren met twee alternatieve hypotheses:
- het gas in de buitengebieden van De Melkweg beweegt langs
elliptische banen, terwijl de zon en de zonsomgeving netjes
cirkelbaantjes trekt om het Melkwegcentrum. Deze hypothese vereist een
drie-assige (dus niet bolvormige) halo van donkere materie om
onze Melkweg; óf
- het gas in de buitengebieden beweegt in cirkelbanen,
terwijl de zon en zonsomgeving een aanzienlijke radiële component
in hun snelheid hebben. Deze hypothese vereist dat het binnendeel van De
Melkweg een drie-assige potentiaal heeft.
Een drie-assige binnen-potentiaal zou het gevolg kunnen zijn van een
drie-assige sferoïde (een bol die in twee richtingen is
afgeplat) van sterren, een balk van sterren (zoals in
balkspiraalstelsels), of een spiraalarm.
Blitz en Spergel stellen een model op, waarin afwijkingen van
as-symmetrie als gevolg van een zogenaamde quadrupool-term in de
gravitatiepotentiaal van Onze Melkweg toegestaan zijn. Een
quadrupool-term is een correctieterm, die kleine afwijkingen --
in twee richtingen -- van as-symmetrie beschrijft. Met een
computerprogramma worden numeriek gasbanen berekend in deze potentiaal.
Deze banen worden vervolgens geprojecteerd in een grafiek van de
relatieve snelheid ten opzichte van ons (V) als funktie van
richting (l), zodat de resultaten van het computerprogramma - en
dus het model - direct te vergelijken zijn met figuur 3.
Het model blijkt voor hypothese 1, waarbij het buitendeel van De Melkweg
drie-assig is, de waargenomen resultaten helemaal niet te kunnen
reproduceren. Het model levert een sinus met een verkeerde (bijna
halve) periode. Voor hypothese 2, met de niet cirkelvormige banen in de
zonsomgeving, levert het model wèl de juiste sinus-periode op.
Door nu de vrije parameters in het model aan te passen wordt een zo goed
mogelijke overeenstemming met de waarnemingen bereikt. Voor de
parameters die de beste overeenstemming geven, vinden Blitz en Spergel
een radiële, naar buiten gerichte beweging voor de zon van ongeveer
14 km/sec.
De vorm van De Melkweg 2
Uit het model blijkt, dat de naar buiten gerichte snelheid voor de zon,
die het beste overeenkomt met de waarnemingen, toeneemt als we de
zonsbeweging vergelijken met meer en meer naar buiten gelegen gas.
Daaruit volgt, dat de radiële zonsbeweging het gevolg moet zijn van
een globale eigenschap van De Melkweg en niet een plaatselijk
effect. De spiraalarm als oorzaak van de drie-assige potentiaal van het
binnendeel van De Melkweg valt dus af. Als mogelijkheden hebben we dus
nog: een drie-assige sferoïde en een balk.
Een niet-roterende drie-assige sferoïde heeft maar een klein
quadrupool-moment, veel te klein om de radiële zonssnelheid
van 14 km/sec te verklaren. Een langzaam roterende sferoïde,
roterend met een snelheid van 40--50 km/sec in de buurt van de zon, kan
dat wel heel goed. De langste as van die drie-assige sferoïde zou
door het eerste en het derde kwadrant moeten lopen. Onder welke
positiehoek precies is met de nu beschikbare waarnemingen nog moeilijk
te zeggen. Maar binnen een ruime marge is een positiehoek van ongeveer
45o goed mogelijk. De lange as van de sterbanen in de schijf
staat hier loodrecht op.
Maar is een balk nu van de baan? Een snelroterende balk zou in zijn
eentje nooit de radiële zonssnelheid kunnen veroorzaken. Maar een
langzaam roterende balk, ingebed in de sferoïde en met dezelfde
positiehoek en rotatiesnelheid, zou in overeenstemming zijn met de
waarnemingen. Maar dit is nauwelijks een apart geval te noemen: een
sferoïde met daarin zo'n balk zou je net zo goed kunnen beschrijven
als een sferoïde met een nogal dicht binnendeel. Toch is er nog
een mogelijkheid die een balk in het binnendeel van De Melkweg toelaat.
Deze mogelijkheid kwamen Blitz en Spergel op het spoor toen ze de
infrarood waarnemingen van Matsumoto uit 1982 onderzochten. Daarin
blijken de herkenningstekenen van een balk voor te komen, in de vorm van
duidelijk herkenbare verstoringen van de symmetrie. Als deze balk
dynamisch volledig onafhankelijk is van de drie-assige sferoïde en
snel roteert, dan kan deze balk het al jaren bekende fenomeen van
de zogenaamde "3 kpc expanderende arm" en de waargenomen grote snelheden
in het Melkwegcentrum verklaren. De "3 kpc expanderende arm" is een
structuur van gas en sterren, die zich op ongeveer 3 kpc afstand van het
Melkwegcentrum bevindt en een ongewoon grote relatieve snelheid naar ons
toe heeft; als een spiraalarm, die zich van het centrum afbeweegt
(expandeert).
|
Figuur 4: De vorm van De Melkweg
schematisch weergegeven. In het centrum de drie-assige balk. Het
gearceerde gebied is de drie-assige sferoïde, waarvan de lange as
door het eerste en derde kwadrant loopt (positiehoek ). De banen van de zon en van een andere ster
in de Melkwegschijf zijn weergegeven met de onderbroken contouren. De
dunne cirkel geeft de cirkelbaan weer van gas in de buitengebieden. |
Als Blitz en Spergel gelijk hebben, laten we dan eens samenvatten wat
hun werk ons over de vorm van De Melkweg leert, door de verschillende
componenten van De Melkweg te bekijken.
- Allereerst hebben we de centrale Bulge of zoals nu blijkt de
balk. Deze roteert snel en is de oorzaak van de afwijkingen van
cirkelrotatie in de 3 kpc expanderende arm en het Melkwegcentrum.
- Vervolgens bevat De Melkweg een drie-assige sferoïde,
waarvan de langste as door het eerste en derde kwadrant loopt,
loodrecht op de huidige positiehoek van de balk. De sferoïde
roteert langzaam en lijkt wel wat op een klein elliptisch stelsel.
De afwijkingen van cirkelrotatie van de zon en de zonsomgeving
worden door deze sferoïde veroorzaakt.
- Dan hebben we natuurlijk de schijf van sterren, gas en stof.
Voor afstanden van 3--8 kpc tot het Melkwegcentrum hebben ster- en
gasbanen een constante ellipticiteit, meer naar buiten neemt
de langwerpigheid van de banen af; de buitenste gasbanen zijn
vrijwel cirkelvormig. Ook heeft deze schijf een zogenaamde
warp -- een verbuiging uit het platte vlak --, waarvan de
oorzaak nog niet geheel duidelijk is. Volgens het model van Blitz
en Spergel staat deze warp naar alle waarschijnlijkheid los van de
effecten van de balk en sferoïde.
- Verder wordt De Melkweg omgeven door een min of meer onafhankelijk
systeem van bolvormige sterrenhopen, dat sterk geconcentreerd is
naar het Melkwegcentrum toe.
- En tot slot is er de donkere niet waarneembare halo. Hoewel nog
onbekend is uit wat voor soort materie deze halo bestaat (zware
neutrino's, exotische elementaire deeltjes, bruine dwergen of
sterresten), schrijft het model voor, dat hij tot in zeer goede
benadering bolvormig moet zijn.
Alle componenten zijn in grote mate onafhankelijk van elkaar wat betreft
bewegingen, evolutie en orientatie. In figuur 4 is schematisch
weergegeven hoe we ons volgens Blitz en Spergel De Melkweg moeten
voorstellen.
De toekomst...
Een groot aantal schijnbaar tegenstrijdige waarnemingen en problemen
lijken met het werk van Blitz en Spergel op een zeer elegante wijze
verenigd te zijn. Maar is de grote speurtocht naar het uiterlijk van De
Melkweg nu ten einde? Vast niet. De voorspellingen, die op grond van
het model van Blitz en Spergel gemaakt kunnen worden, moeten door
waarnemingen worden bewezen. Tot nu toe zijn er nog geen reacties in de
literatuur verschenen. Het wachten is op goede waarneemgegevens.
Wanneer de waarnemingen van de COBE-sateliet beschikbaar komen, zal
gezocht worden naar harde fotometrische bewijzen voor de balk en de
sferoïde, in plaats van de meer statistische aanwijzingen op grond
waarvan Blitz en Spergel tot hun model kwamen.
Ook blijft onderzoek naar de oorzaak van de warp in de schijf van De
Melkweg van groot belang. Traditioneel wordt de oorzaak van warps
gezocht in drie-assige donkere halo's. Maar het model van Blitz en
Spergel vereist juist een vrijwel bolvormige halo voor onze Melkweg.
Het model van Blitz en Spergel zegt ook niets over de spiraalstructuur
in onze Melkweg. Het beschrijft de grote- en middelgrote-schaal
structuur van De Melkweg; de structuur binnen spiraalarmen en binnen de
componenten van het model vereist nog genoeg nader onderzoek.
Maar als Blitz en Spergel gelijk krijgen dan heeft De Melkweg, hoewel
vele details nog in de mist om ons heen verborgen blijven, weer iets van
zijn geheimen prijsgegeven. Dan is het wachten op de eerste kaarten van
onze Melkweg, gebaseerd op hun model en een aangepaste versie van de
truc van Oort. Tot dan.
Met dank aan prof. dr. H. van Woerden voor correcties, ideëen en
tijd.
Literatuur:
Blitz en Spergel 1991, The Astroph. Journal,370, blz. 205
Blitz en Spergel 1991, The Astroph. Journal,379, blz. 631
Oort,Westerhout en Kerr 1958, M.N.R.A.S.,118, blz. 379
Ook COBE-resultaten wijzen op balk
Eddie Echternach
Tot voor kort dachten de meeste astronomen dat ons melkwegstelsel een
mooi, symmetrisch spiraalstelsel is. De sterrenkundigen Blitz en Spergel
(zie bijgaand artikel) waren zo'n beetje de eersten die dat idee in
twijfel trokken. Veel astronomen deelden die twijfels echter niet. Daar
is verandering in gekomen, nu waarnemingen met de Cosmic Background
Explorer (COBE) het balkspiraal-model lijken te bevestigen.
Zoals uit het artikel van Rolf Jansen blijkt, heeft het probleem van de
vorm van de Melkweg onder andere te maken met het feit dat we vanaf de
aarde niet goed kunnen uitmaken of de centrale `bulge' van ons stelsel
die van een gewone spiraal is of die van een balkspiraal. Blitz
voorspelde echter dat àls het centrum een balk is, dit tot gevolg
zou hebben dat het uiteinde dat naar ons toe wijst in het infrarood iets
helderder zou zijn dan het uiteinde dat van ons af wijst.
Toen Michael Hauser van het Goddard Space Flight Center de infrarood
detector (DIRBE) aan boord van de COBE-sateliet vorig jaar op het
galactische centrum richtte, vond hij sterke aanwijzingen voor het
bestaan van een `balk'. Uit de metingen blijkt dat het ene uiteinde van
de kern inderdaad helderder is dan het andere. Het lijkt erop dat we
tegen een centrale balk aan kijken die een hoek van ongeveer 45 graden
met de gezichtslijn maakt!
(Science 258, 8 nov. 1992, blz. 891)
Boven: Nabij-infraroodopname van de
Melkweg. De `foto' werd gemaakt met de infrarood-detector (DIRBE) aan
boord van de COBE-satelliet. Duidelijk te zien zijn de dunne schijf en
de centrale `bulge'. De opname is roder in richtingen waarin zich veel
stof bevindt. De absorptie door het stof is dermate sterk, dat we de
kern van onze Melkweg bij visuele golflengten niet kunnen waarnemen. De
losse puntjes buiten het vlak van de Melkweg betreffen afzonderlijke
sterren in de omgeving van de zon. (Foto: NASA/Goddard)
Onder: Hoe ziet de Melkweg er van buitenaf uit?
Het begint er steeds meer op te lijken dat ons sterrenstelsel meer weg
heeft van de sterrenstelsels midden en rechts (de balkspiralen M 83
ofwel NGC 5236, en NGC 1365), dan van het stelsel links (NGC 2997).
(Foto's: David Malin/Anglo Australian Telescope)
Back to R.A. Jansen's homepage
Last updated: February 10, 1999